Meelezen op woensdag
![]() Vanuit een directe vertaling uit de grondtekst proberen we het stof van de teksten af te blazen en op het spoor te komen wat er geschreven staat. We wisselen eerste indrukken uit en spreken met elkaar over de betekenis van deze tekst voor de dag van vandaag. We doen dat in een open kring. Bijbelkennis is niet vereist. Grote voordelen: zomaar even wat verdieping midden in de week, een ontmoeting rondom de inhoud, kennismaken met de woordwereld van de bijbel en een grotere betrokkenheid bij de zondagse kerkdienst. kijk hier meelezen terug Wilt u Meelezen bijwonen. Aanmelden is niet nodig. Ook kunt het volgen via de livestream op ons YouTube-kanaal of op Kerkomroep Duinzichtkerk Den Haag. Wilt u tijdens het meelezen vragen stellen over de teksten en de discussie, app Marga Boelens voor deelname aan de groepsapp. Meer info: Marga Boelens, 06- 40 28 04 83 Lees de bijbeltekst verder: 11) En het geschiedde toen hij Egypte was nabijgekomen dat hij tegen Sarai, zijn vrouw, zei: Zie toch, ik weet: je bent een vrouw mooi om te zien. 12) Het zal nog gebeuren, dat de Egyptenaren jou zien en zeggen: ‘Dat is zijn vrouw.’ Dan zullen ze mij vermoorden en jou laten leven. 13) Zeg toch dat je mijn zuster bent dan zal het mij goed gaan vanwege jou en blijf ik leven dankzij jou. 14) En het geschiedde toen Abram in Egypte kwam zagen de Egyptenaren de vrouw zagen, hoe bijzonder mooi zij was. 15) Hovelingen van Farao die haar gezien hadden prezen haar bij Farao aan en de vrouw werd opgenomen in het huis van Farao. 16) Het ging Abram goed door haar, hij kreeg schapen, runderen en ezels knechten en dienstmaagden ezelinnen en kamelen. 17) Maar JHWH sloeg farao en zijn huis met grote plagen vanwege Sarai, de vrouw van Abram. 18) Farao riep Abram bij zich en zei: Wat heb je met mij gedaan, waarom mij niet verteld dat zij jouw vrouw is, 19) waarom gezegd: ‘Het is mijn zuster’? zodat ik haar tot vrouw genomen heb. Hier is zij, je vrouw, neem haar mee en ga! 20) Farao gebood zijn mannen hen weg te sturen, hem, zijn vrouw en alles wat bij hem hoorde. 13:1) Abram ging op uit Mitsraïm-Egypte hij, zijn vrouw en alles wat bij hem hoorde, en Lot met hem naar het Zuidland. 2) Abram was een man van groot gewicht geworden: kudden, zilver en goud. 3) Uit het Zuidland ging hij, telkens opbrekend van de ene naar de volgende rustplaats, de weg terug tot aan Bethel tot waar al eerder zijn tenten stonden, tussen Betel en Ai, 4) naar de plaats van het altaar dat hij daar in het begin had gemaakt. Daar riep Abram de naam van JHWH (uit). 5) Ook Lot, die met Abram was meegegaan, had schapen, runderen, en tenten. 6) Maar het land verdroeg het niet dat zij er samen woonden. Zo groot was hun bezit dat zij er samen niet konden wonen. 7) Er ontstond twist tussen de herders van de kudde van Abram en de herders van de kudden van Lot. - De Kanaänieten en de Perizzieten zaten in het land. – 8) Abram zei tegen Lot: Laat er geen twist zijn tussen mij en jou tussen mijn herders en jouw herders. Wij zijn toch broeders, wij mannen? 9) Ligt niet heel het land voor je open? Scheid je toch van mij af jij naar links, ik naar rechts jij naar rechts, ik naar links. 10) Lot sloeg zijn ogen op en zag heel de omstreek van de Jordaan, rijk aan water overal - het was nog voordat JHWH Sodom en Gomorra verdierf – als de tuin van JHWH, als het land Egypte wanneer je komt bij Zoar. 11) Lot koos voor zichzelf heel de omstreek van de Jordaan. Lot brak op, naar het oosten. Zo scheidden zij zich van elkaar, de man van zijn broeder. 12) Abram vestigde zich in het land Kanaän en Lot vestigde zich in de steden van de omstreek en sloeg zijn tenten op bij Sodom. 13) De mannen van Sodom nu waren zeer kwaadaardig en slecht tegenover JHWH, zeer slecht. 14) JHWH zei tegen Abram nadat Lot zich van hem had gescheiden: Sla toch je ogen op en zie van de plaats waar je staat naar het noorden, naar het zuiden, naar het oosten en naar het westen. 15) Voorwaar, heel het land dat je ziet dat geef ik aan jou en aan je nageslacht voor altijd. 16) Ik zal je nageslacht maken als het stof van de aarde: als iemand in staat zou zijn het stof van de aarde te tellen dan zou ook jouw nageslacht geteld kunnen worden. 17) Sta op en ga rond door het land in zijn lengte en in zijn breedte: voorwaar, ik geef het aan jou. 18) Abram sloeg zijn tenten op: hij kwam en ging wonen bij de eiken van Mamre bij Hebron. Hij bouwde daar een altaar voor JHWH. | ||
terug | ||